We buigen ons in deze cursus over de moeilijke periode tussen de twee wereldoorlogen. Na WO I ruimen de kunstenaars het puin. Hun wereld ligt aan scherven, aan hen om de nieuwe maatschappij een hart onder de riem te steken. Kunst wordt sociaal, idealistisch, soms utopisch, maar altijd maatschappij bevestigend.
De constructivisten in Rusland (Tatlin, Rodchenko of Lissitzky bijvoorbeeld) affirmeren zich heel duidelijk met de nieuwe orde. Met de Duitsers aan het Bauhaus zal het onderscheid tussen de utilitaire kunst en de schone kunst verdwijnen (Walter Gropius, Wassiliy Kandinsky, Paul Klee). Nog in Duitsland zal de Nieuwe Zakelijkheid een overdreven realisme aan de dag leggen om de sociale uitdagingen en de ellende na de Oorlog te inventariseren (Otto Dix, Max Beckmann).
Het surrealisme te Parijs richt zich steeds meer op de kennis van het individu en niet zozeer op de maatschappij. Teleurgesteld in het rationalisme en geïnspireerd door de ideeën van Sigmund Freud, stellen surrealisten de vrije associaties van de droom centraal (André Breton, Max Ernst, Joan Miró, Salvador Dalí en René Magritte).
Deze cursus is deel 5 van de basisreeks Moderne kunst. Je hoeft echter de vorige delen niet gevolgd te hebben om te kunnen aansluiten!